Vertaling Bijbel, Kanttekeningen SV, [], [71]Gij [dan], weid Uw [72]volk met Uw [73]staf, de [74]kudde Uwer [75]erfenis, die [76]alleen woont, [in] het woud, in het midden van een [77]vruchtbaar land; laat ze weiden [in] [78]Basan en Gilead, als in de dagen van ouds. 71. Hier spreekt de kerk [verheugd zijnde in den geest] den Messias, den oppersten Herder der kerk, Jezus Christus, aan alsof zij Hem zag staan weiden en zijn herdersambt verrichten; verg. hfdst.5 vs.3; dit dient tot verklaring en vervolg van vs.11,12. 72. Dat is, kerk, verstrooid op aarde en gehaat van de kinderen dezer wereld. 73. Dat is, Woord en Geest. Verg. Ps.23:4. 74. De schaapskudde, waarbij de gelovigen hier en elders dikwijls worden vergeleken. 75. Zie Deut.32:9, met de aantekening. 76. Als een afgezonderd volk Gods, niet vermengd met de wereld, ketterijen en secten, [waarom zij ook dikwijls vervolgd en in eenzaamheid verdreven wordt] levende nochtans in zekerheid en vertrouwen tegen alle vijanden en de poorten der hel, onder bescherming van haren Herder; zie Num.23:9; Deut.33:28; Joh.15:19; 1 Petr.2:9; 1 Joh.5:19, en verg. de manier van spreken met Jer.49:31. 77. Hebr. Karmel. Zie Jer.2:7, met de aantekening. 78. Overvloeiende van schone weiden. Zie Deut.32:14; Ps.22:13; Jer.50:19, en van Gilead, Gen.31:21; Jer.22:6, met de aantekening.